De Regeling Wfsv is recent gewijzigd in verband met aanpassing van de premiedifferentiatie voor werknemersverzekeringen. De aanpassingen hebben betrekking op de berekening van de 30%-grens voor de lage WW-premie en de indeling van uitzendbedrijven.
Berekening 30%-grens
De Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) wijzigt op 1 januari 2020 de financiering van de Werkloosheidswet (WW). De WW-premie wordt gedifferentieerd naar aard van het contract: voor vaste contracten gaan werkgevers een 5%-punt lagere WW-premie afdragen dan voor flexibele contracten. Door deze wijziging worden voor de WW de sectorpremies en sectorfondsen afgeschaft.
De wetgever wil voorkomen dat de hoge premie wordt omzeild door vaste contracten aan te gaan met een (zeer) beperkt aantal vaste uren, waarbij vervolgens structureel overwerk wordt ingezet als flexibele arbeid. Daarom is in het Besluit Wfsv geregeld dat, als de lage WW-premie van toepassing is maar in een kalenderjaar voor de werknemer meer dan 30% extra uren wordt verloond dan contractueel is afgesproken, de lage WW-premie met terugwerkende kracht wordt herzien.
Bij deze extra uren kan het gaan om tijdelijke uitbreiding van het aantal contracturen, bijvoorbeeld bij vervanging van een zieke collega. Maar het kan ook gaan om overwerk, consignatie- of bereikbaarheidsdiensten. De 30%-grens is niet van toepassing bij een vast contract voor 35 uur of meer per week.
Om te berekenen welke situatie op een werknemer van toepassing is, moet de verhouding tussen het aantal verloonde uren en de totale overeengekomen arbeidsomvang in een kalenderjaar worden berekend. In de recent gepubliceerde aanpassing van de Regeling Wfsv is nader uitgewerkt hoe de berekening plaats moet vinden om vast te stellen of er sprake is van meer dan 30% verloonde uren.
Uit de Regeling blijkt dat om het aantal verloonde uren per kalenderjaar te bepalen eerst de verloonde uren uit alle aangiftetijdvakken en alle dienstbetrekkingen tussen de betreffende werkgever en de werknemer in een kalenderjaar bij elkaar opgeteld worden. Om de overeengekomen omvang van de te verrichten arbeid te bepalen worden daarna achtereenvolgens de volgende stappen doorlopen:
1) Per aangiftetijdvak wordt, om de vaste arbeidsomvang van het aangiftetijdvak te berekenen, het aantal contracturen per week, zoals opgegeven in de loonaangifte vermenigvuldigd met 4 indien de werkgever een aangiftetijdvak per 4 weken hanteert, met 13/3 als de werkgever een aangiftetijdvak per maand hanteert, met 26 als de werkgever een aangiftetijdvak per halfjaar hanteert en met 52 als de werkgever een aangiftetijdvak van een jaar hanteert. De overeengekomen arbeidsomvang wordt per aangiftetijdvak rekenkundig afgerond op 2 decimalen.
2) Bestaat de dienstbetrekking een deel van het aangiftetijdvak, dan moeten de contracturen worden vermenigvuldigd met het aantal kalenderdagen dat de dienstbetrekking in dat aangiftetijdvak heeft bestaan gedeeld door 7. De overeengekomen arbeidsomvang wordt per aangiftetijdvak rekenkundig afgerond op twee decimalen.
3) Om de overeengekomen vaste arbeidsomvang per kalenderjaar te bepalen, wordt het totaal van de omvang per aangiftetijdvak in dat kalenderjaar bij elkaar opgeteld.
Om vast te stellen of meer dan 30% meer uren zijn verloond, moet vervolgens de verhouding tussen het aantal verloonde uren en de overeengekomen arbeidsomvang per kalenderjaar worden berekend. Hiertoe moet het aantal verloonde uren gedeeld worden door de overeengekomen arbeidsomvang per kalenderjaar, minus één. Daaruit volgt een percentage. Dit percentage wordt naar beneden afgerond op een heel percentage. Is dit percentage meer dan 30%, dan moet de WW-premie met terugwerkende kracht over het kalenderjaar worden herzien.
Hoewel in de Regeling een aantal verduidelijkende voorbeelden is opgenomen, is de berekening tamelijk complex. Het lijkt dan ook voor werkgevers die een werknemer tijdelijk meer laten werken een hele klus om vast te stellen of er bij meerwerk, overwerk en/of consignatie sprake is van meer dan 30% extra verloonde uren. Dit is een extra administratieve last waar werkgevers niet op zitten te wachten.
Indeling uitzendbedrijven
In de herziene Regeling Wfsv is verder opgenomen dat alle uitzendbedrijven, die in een andere sector waren ingedeeld, per 1 januari 2020 weer zijn ingedeeld in sector 52 Uitzendbedrijven. Het gaat om uitzendbedrijven die meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis uitzenden indeling van de gehele onderneming plaatsvindt. Dit geldt voor alle werkgevers die werknemers uitzenden op basis van een uitzendovereenkomst, met en zonder uitzendbeding. Bedrijven die voor meer dan 15%, maar maximaal 50% van het totale premieplichtige loon werknemers uitzenden, worden gesplitst ingedeeld: voor het deel van het premieplichtige loon dat zij werknemers uitzenden, worden zij ingedeeld in de uitzendsector en voor het overige deel in de sector waartoe de overige werkzaamheden behoren die de werkgever verricht.
De indeling in sector 52 geldt niet voor zogeheten personeels-BV’s. Dit zijn vennootschappen die (een deel van) het personeel van een concern in dienst hebben en dat personeel alleen ter beschikking stellen aan andere vennootschappen die onderdeel uitmaken van hetzelfde concern. Indeling van de personeels-BV zal plaatsvinden op basis van de sectorindeling die gebaseerd is op de maatschappelijke functie van de inlenende ondernemingen.
Payrollbedrijven worden vanaf 1 januari 2020 ingedeeld in sector 45 Zakelijke dienstverlening III.